75 jaar Elisabeth en Barbara
Persoonlijke herinneringen van een oud-parochiaan
1903 - 1915 De eerste pastoor en stichter van de parochie was Stanislaus MEEÙS (1866-1915). Het bisdom wist wel wat het deed met die benoeming, want pastoor Meeùs stamde uit een gefortuneerde familie in Dordrecht en kon de bouw van kerk en pastorie, met hun inventaris, practisch uit zijn achterzak betalen. Daarom werd hij zo vroeg al pastoor, op een leeftijd waarop de meeste kapelaans toentertijd nog lang niet aan de beurt waren. Hij vierde zijn koperen priesterfeest al als pastoor, wat toen een hoge zeldzaamheid was. (Niet dat jubileum, maar dat jubileum in die rang.) De bisschop wist dat de nieuwe Transvaalbuurt een volkswijk was en de parochie dus bijna geheel uit arbeiders en kleine middenstanders bestond, die ternauwernood de eindjes aan elkaar konden knopen, laat staan dan nog de bouwsom voor een nieuwe kerk bij elkaar brengen. Een pastoor die hier een kerk moest bouwen, kreeg een schuldenlast op z'n bochel, waaraan hij levenslang met rente en aflossing geketend werd. Jarenlang moest hij bedelprekend door het bisdom trekken en ondertussen ook nog zijn eigen kudde in de gaten houden. Voor zulke pastoors met hun eeuwige geldzorg, stond er een speciale tekst in het Evangelie: "Maak U vrienden bij de Mammon, zo vol ongerechtigheid, opdat zij bij uw afsterven u opnemen in hun eeuwige woontenten". (De plaats, Mattheus zo en zoveel, weet ik niet precies, want ik heb geen Concordans bij de hand. Maar de tekst is letterlijk.) Pastoor Meeùs kon zijn handen rein houden en hoefde de Mammon niet te paaien, want hij legde de complete bouwsom op tafel, uit zijn particulier vermogen. Een seculier priester is geen monnik onder de drie kloostergeloften. |
|
"De eerste steen" 9 mei 1906 |
Hij
heeft er maar één: het Celibaat, die van de Armoede is er
niet bij. Al hebben de meeste priesters haar noodgedwongen toch al. Maar
niet pastoor Stanislaus Meeùs. De oude bisschop had het goed bekeken
met die benoeming. Wat dat betreft ging Zijne Doorluchtigheid nog in datzelfde
jaar onbezorgd naar een beter leven over. Pastoor Meeùs heeft voor
de vorm toch af en toe eens een collecte gehouden, voor wat kerkbeelden
en een paar paramenten, want zijn parochianen moesten toch iéts
doen. Maar dat was een druppel op een gloeiende plaat. De destijdse opvatting
van de Zondagsplicht in aanmerking genomen, begrijp .ie niet hoe ze het
er in hebben kunnen doen en dat het gebouwtje er nog staat. Want de kerken
puilden uit en stonden bol van het Zondagse kerkbezoek in vier of vijf
achtereenvolgende Missen. Als iemand wat te Iaat kwam en de deur opendeed,
rolden er meteen drie of vier kerkgangers achterover naar buiten. Jan Boezeroen, die helemaal
achteraan op de "armenbanken" zat, was inmiddels al thuis, of
in het Café van Moe de Wijs, waar hij een kleine verkwikking tot
zich nam, want het was benauwd geweest in de kerk. Ook de preek was meestal
zo zwanger geweest van bliksem en donder, als op de berg Sinaï, dat
een opluchtinkje aan de tapkast bijna tot het verlengde van de Zondagsliturgie
behoorde. Die vergelijking met de berg Sinaï glijdt je als vanzelf
uit de pen, want de predikant stond op de preekstoel immers ook hoog boven
de menigte uit, als een Jupiter tonans, ware het niet dat zo'n heidense
beeldspraak bij een gewijde spreker minder paste. |
Mijn vader heeft
er nog als jong schildersmaatje aan meegewerkt, hij moest de aureolen
van de heiligen vergulden, de mantel van Maria met zilveren sterren bezaaien
en de zomen van hun gewaden decoreren, alles volgens een vast patroon.
Dat gebeurde dan op het atelier van de kerkschilder Frans Loots, een plaatselijke
grootheid uit die dagen (1863-1924), die bij de geestelijkheid in hoge
gunst stond. Zijn schilderingen waren heiligenplaatjes op groot formaat.
Thans, na de grote uitverkoop van de neogothische kerken in de zestiger
jaren, vindt men het weer curieus, niet als kunst maar als uitingen van
een voorbije vroomheid. Loots maakte in onze kerk de beschilderingen van
het hoofdaltaar en leverde de 14 Kruiswegstaties die in 1923 gereed kwamen,
getuige de signatuur op de laatste statie.
|
St. Luciaklooster en St. Luciaschool, 1908